Deze website maakt gebruik van cookies om ons te helpen uw gebruikerservaring te verbeteren. Meer informatie of Accepteren
Stade advies

Reflectie – In iedere regio een RET, maar werkt het?

6 april 2023

In deze rubriek reflecteren medewerkers van Stade op maatschappelijke ontwikkelingen. Welke ontwikkelingen zien zij? Hoe komen deze in de praktijk terug? En wat zijn de uitdagingen daarbij? In deze editie staat Suzanne Bunnik stil bij de knelpunten en kansen na de transitie van de jeugdzorg in 2015.

“Ik was betrokken bij de inrichting van een Regionaal Expertiseteam Jeugd (RET) voor zeven gemeenten in Gelderland. De komst van het RET was een gevolg van de transitie van de zorg in 2015, waarbij de gemeenten de verantwoordelijkheid voor jeugdzorg overnamen van de landelijke overheid. Het RET werd in het leven geroepen om de problemen die gemeenten hierbij ondervonden te verminderen. Maar is dat ook gelukt? Welke problemen waren er eigenlijk? En welke oplossingen zijn mogelijk? Op deze vragen ga ik in deze rubriek in.”

De transitie bracht met zich mee dat gemeenten vanaf de start minder geld kregen om de zorg te leveren, vanuit het idee dat zij dicht bij hun inwoners stonden en sneller, preventiever en goedkoper zouden kunnen ingrijpen. Een van de beloften van de transitie was dat gemeenten zorg op maat zouden bieden. Tegelijkertijd was er ook een andere beweging gaande in de jeugdzorg, namelijk om kinderen zoveel mogelijk thuisnabij zorg te bieden in plaats van in jeugdzorginstellingen. Dit leidde tot een afbouw van instellingen. 

De transitie werd gevoeld als nieuw begin. Ervaring van jeugdzorginstellingen werd daarom niet altijd meegenomen. Gemeenten richtten hun eigen lokale teams in voor de toeleiding naar jeugdhulpverlening. Elke gemeente deed dat net iets anders. Er ontstond op veel plekken een wildgroei aan lichte vormen van jeugdzorgaanbod omdat gemeenten dit vanuit de preventie-gedachte ruim inkochten. In de jaren na 2015 bleek dat het gemeenten niet voldoende lukte om de beloofde passende zorg te organiseren voor alle jeugdigen. Vooral jongeren die zwaardere vormen van zorg nodig hadden moesten hier lang op wachten en/of hadden zorg nodig die niet zomaar voorhanden was.  Om maatwerk te bieden was bijvoorbeeld een combinatie van verschillende ‘zorgproducten’ nodig. Zwaardere en dure zorg was niet altijd in voldoende mate ingekocht. Ook bleek dat jeugdigen bij ernstige problematiek soms toch niet thuis konden worden behandeld terwijl passende zorg door sluiting van een aantal jeugdzorginstellingen niet meer beschikbaar was. De relatie tussen jeugdzorgaanbieders en gemeenten verliep niet altijd soepel. Aanbieders hadden te maken met een veelheid aan gemeenten die allemaal andere eisen stelden. En de gemeenten, die konden inmiddels hun begroting niet meer sluitend krijgen. De jeugdzorg viel toch veel duurder uit dan gedacht. 

 

Het RET 

Om gemeenten bij deze problemen te helpen werd het RET bedacht. In 2019 en 2020 werd in alle jeugdzorgregio’s een RET opgericht voor ingewikkelde jeugdzorgcasussen. In het RET zaten hooggekwalificeerde jeugdzorgprofessionals die de belangrijkste jeugdzorginstellingen vertegenwoordigden waar de gemeenten zorg hadden ingekocht. Hun opdracht was om onder voorzitterschap van de gemeente passende zorg op maat te organiseren, zo thuisnabij mogelijk, en om daarbij creatief en onorthodox te werk te gaan. Het RET werd geïntroduceerd als zwaar orgaan, met mandaat om de gekozen oplossing te doen uitvoeren. Een van de RET’s heb ik vanaf de start ongeveer 1 ½ jaar voorgezeten. Een jaar geleden was ik enkele maanden interim-voorzitter van een ander RET. Allebei waren dit mooie uitdagingen. Want zelfs wanneer er een goed samenwerkend en creatief jeugdzorgteam was ontstaan, zoals in mijn geval, werkte de constructie niet vanzelf. Het advies van het RET wordt regelmatig moeizaam, gedeeltelijk of helemaal niet uitgevoerd. 

Wat gaat er dan niet goed?  

 

Knelpunten 

Onlangs deed Francien van Andel, de coördinator met wie ik in mijn eerste RET samenwerkte, in het kader van haar masteropleiding onderzoek naar het functioneren van RET’s. Ik maak dankbaar gebruik van een aantal van haar bevindingen om uit te leggen wat er in ieder geval nu niet werkt. 

In de eerste plaats worden zaken vaak pas onder de aandacht van het RET gebracht als problemen zijn geëscaleerd en de jongere soms al niet meer thuis woont. Dan is op maat gemaakte thuisnabije zorg een gepasseerd station.  

Een ander probleem waarop het organiseren van maatwerk blijft hangen, is de vraag wie er verantwoordelijk is wanneer meerdere instellingen betrokken zijn. Het tekort aan plekken en het bestaan van wachtlijsten stimuleert instellingen niet echt om harder te gaan lopen voor kinderen die extra complex zijn. Instellingsbelangen blijken nogal eens voorop te staan. De redenering is dan niet: ‘wij maken een passende plek voor kinderen’’, maar ‘het kind moet bij ons aanbod passen’. Ik maakte als voorzitter regelmatig mee hoe dit tot discussies leidde tussen aanbieders van verschillende typen jeugdzorg, waarbij de een het kind beter vond passen bij het aanbod van de ander en vice versa. Dan kon de samenwerkingsbereidheid binnen het RET nog zo goed zijn, maar strandde het bij de instellingen die nodig waren om de zorg te bieden. Samenwerking tussen instellingen, laat staan met andere domeinen (zoals wonen, werken, volwassenzorg) is sowieso geen traditie binnen de jeugdzorg. Daar valt nog veel te leren. 

Een laatste knelpunt zit bij de gemeenten zelf. Het outside-the-box denken, het vinden van onorthodoxe maatwerkoplossingen staat mooi op papier, maar ambtenaren en managers handelen er niet naar. Om maatwerk te laten werken is het nodig dat ambtenaren ruimte krijgen om te doen wat nodig is om de gevonden oplossingen te laten werken: soms van regels afwijken, budgetten ontschotten, bureaucratie ontwijken, tot het gaatje gaan om een woning te vinden of te behouden of een aanpassing mogelijk te maken, enzovoort. Die ruimte is er ondanks de transitie nog maar mondjesmaat. 

 

Het Boeg, nieuwe systeemoplossing 

Een belangrijk probleem voor het RET, dat ten grondslag ligt aan veel van de hiervoor genoemde knelpunten, is de kwestie van het mandaat. Dit is ook een van de hoofdconclusies uit het onderzoek: we zeggen wel dat de oplossing van het RET leidend en bindend is, maar het RET heeft geen formeel en wettelijk mandaat om die oplossing bij betrokkenen af te dwingen. Het RET moet het hebben van doorzettingsmacht en gezag. Kan het RET zijn opdracht dan wel uitvoeren? Gemeenten zijn verantwoordelijk om inwoners te helpen die dit nodig hebben. Hieraan liggen wettelijke en politiek-bestuurlijke afspraken ten grondslag.  Jeugdzorginstellingen zijn formeel eindverantwoordelijk voor aan hen toevertrouwde jeugdigen. Een formele en centrale aansturing vanuit het RET is daarom lastig, zo niet onmogelijk. Het blijft onduidelijk wie nu echt de knoop mag doorhakken.  

Maar als niemand het echt voor het zeggen heeft, hoe zorg je dan dat betrokkenen het advies van het RET samen gaan uitvoeren? Voorlopig is gekozen voor een nieuwe systeemoplossing: als het RET er niet uitkomt kan een bovenregionaal expertteam (BOEG) een procesregisseur leveren die weer een treetje meer doorzettingsmacht en gezag heeft.  

 

Ander oplossingen? 

Een andere oplossing zou kunnen zijn om professionals meer professionele ruimte toe te staan, en hen het mandaat voor de uitvoering te geven. Zo kunnen zij samen met betrokken hulpvragers en instellingen de beste oplossing zoeken. Meer ruimte voor professionals was een belangrijke belofte van de transitie en transformatie. Tot nu toe is hier bitter weinig van terecht gekomen. Meer ruimte voor professionals betekent dat gemeenten hun bureaucratische werkwijze moeten inruilen voor een meer faciliterende houding. Een zo grote verandering zie ik nog niet 1-2-3 gebeuren. 

Wat zou dan wel kunnen om de huidige situatie te verbeteren? Dit is wat ik denk: Gemeenten kunnen in stapjes werken aan verbetering van hun eigen werkwijze. Ten eerste door ambtenaren te laten leren van casussen die in het RET zijn besproken: wat heeft dit kind nodig en hoe kunnen wij vanuit de gemeente het RET ondersteunen om dit voor elkaar te krijgen. Ook kunnen gemeenten, vanuit kennis van de casuïstiek in het RET, als zorginkoper de samenwerking tussen de verschillende aanbieders en met zorgfinanciers verbeteren. Die kennis kan bovendien helpen om het juiste in te kopen, ook als dit betekent dat er meer inzet nodig is op zwaardere zorg ten koste van lichte. Dit alles betekent dat nauw contact tussen gemeenten en RET wenselijk is.  

Een tweede aanknopingspunt voor verbetering zit bij de toegang tot de zorg. Bij lichte problemen is normaliseren het beste. Dat gaat soms ook zonder dure hulp. Maar als zwaardere zorg nodig is kan deze maar beter direct worden gegeven. En dus is het belangrijk om te werken aan verbetering aan de poort van jeugdhulp, in de lokale teams. Een goede grondige en brede analyse dáár kan helpen om sneller de juiste hulp in te zetten en zorgstapeling of uithuisplaatsing te voorkomen. Dit pleit voor het inzetten van de experts niet alleen aan het eind, maar ook aan het begin. Dan is het RET straks hopelijk niet meer nodig.  

 

Suzanne Bunnik 

senior adviseur 

Email: s.bunnik@stade.nl

Tel.: 06 34242143